Balkanisering van het prijzencircuit

Bas Heijne (2010)

De meesten van ons zal het zo vergaan: je leest de krant, je oog glijdt langs de kolommen van de kunstpagina en blijft hangen bij een bericht als het volgende: ‘Marlon Kicken is zaterdagavond de winnaar geworden van de zevende editie van de Culture Comedy Award, de belangrijkste prijs voor stand-up comedy in Nederland en België. In het Eindhovense Parktheater won Kicken zowel de jury- als de publieksprijs. De jury noemde hem “prettig atypisch en zeer innemend.”’ (uit de Volkskrant, 9 november 2009). Meestal laat je een dergelijk bericht zonder innerlijk commentaar passeren. Als je er van opkijkt, is het vrijwel altijd door het aantal onbekende grootheden in die paar regels. Dat je nog nooit van Marlon Kicken hebt gehoord is tot daar aan toe, maar ook de Culture Comedy Award is je onbekend, terwijl die toch al voor de zevende keer werd toegekend.

Een cultuurprijs is, zoals de meeste prijzen, bedoeld om aandacht te genereren voor allereerst de winnaar, maar ook voor de discipline die hij beoefent – in dit geval stand-up comedy. Iedereen wordt geacht er beter van te worden. Toch komt een krantenbericht als dat ik hierboven citeerde als plichtmatig en nietszeggend op de gemiddelde lezer over. In de kleine wereld van de stand-up comedy zal vermoedelijk reikhalzend zijn uitgezien naar de finale van 2009, maar op de meeste lezers van de Volkskrant zal het bericht over de winnaar weinig tot geen indruk maken. Weer een prijs, de zoveelste bekroning. Op de kunstpagina van de krant is iedere dag wel zo’n bericht te lezen, soms wel meer dan een. Telkens blijken er nog weer prijzen te bestaan waarvan je nog nooit hebt gehoord. Dat de Culture Comedy Award als ‘de belangrijkste prijs voor stand-up comedy’ wordt gepresenteerd, maakt het extra pijnlijk; als die prijs zo belangrijk is, waarom heb ik er dan nog nooit van gehoord?

Het is de paradox van de prijs: juist doordat steeds meer culturele organisaties zichzelf op de kaart willen zetten door middel van een prijs, betekenen culturele prijzen maatschappelijk gezien steeds minder. Er zijn er domweg te veel; men kijkt er niet meer van op. Maar juist omdat er zoveel zijn, en het idee van een prijs voor artistieke uitmuntendheid zo algemeen aanwezig is, heeft men vanuit de wereld van kunst en cultuur het gevoel dat men niet achter kan blijven: iedere discipline, iedere organisatie, ieder nieuwe generatie een eigen prijs, anders tel je niet mee. Dat leidt tot een onprettige dynamiek: naarmate er meer prijzen bijkomen, worden de vermeldingen op de kunstpagina’s korter.

Het gevolg kan je de balkanisering van het prijzencircuit noemen. Binnen de kleine kring van direct en indirect betrokkenen leeft het idee van een bepaalde prijs wel degelijk, men speculeert over de genomineerden, becommentarieert de keuze van de jury, praat over de uiteindelijke winnaar. In die kring verleent de prijs prestige, trekt aandacht naar de winnaar toe. Er worden reputaties gemaakt of bevestigd. Maar buiten die kring heeft de prijs zorgwekkend weinig resonans. Binnen de Nederlandse filmwereld bijvoorbeeld betekent het winnen van een Gouden Kalf ongetwijfeld heel veel, en van de prijsuitreiking wordt ook altijd verslag gedaan op televisie, maar zullen er veel mensen naar een film gaan omdat hij een Kalf heeft gewonnen? Het resultaat is dat de Gouden Kalveren als prijzenfenomeen bekend zijn bij een groot, algemeen publiek, maar dat men geen idee heeft wie het afgelopen jaar met de Kalveren naar huis ging - laat staan het jaar daarvoor. 

Misschien heeft men daar vrede mee; het gaat er wellicht om de aandacht te vestigen op de Nederlandse film als zodanig, en niet op specifieke films, die meestal al weer uit de bioscoop zijn verdwenen wanneer de Kalveren worden uitgedeeld. De uitreiking geldt dan als een evenement dat belangrijker is dan de prijzen zelf. Die hebben louter een symboolfunctie.

Er zijn ook cultuurprijzen die specifiek als vakprijzen gelden, de bekroning van kwaliteit in een bepaalde discipline; dat die prijzen niet opvallen buiten hun eigen domein, wordt niet als een gemis ervaren. Doordat de prijs zich in eerste instantie op de eigen kring richt, krijgt die ook zo niet snel last van ontwaarding; hij hoeft niet ook om aandacht te concurreren. Maar de meeste prijzen zijn juist in het leven geroepen om zich te laten zien aan de wereld. Dat is nu problematisch geworden. In een mediacultuur waarin iedereen en alles om aandacht moet vechten, wordt van een prijs verwacht dat hij ook een beetje spektakel is. Dus zijn er nominaties om de spanning op te voeren, is de uitreiking een feest, de presentator als het even kan bekend van televisie, de locatie zo opvallend mogelijk – en het mooist is het natuurlijk wanneer de bekendmaking van de winnaar op televisie te zien is.

Vooral de oude, traditionele prijzen komen slecht mee in die spektakelcultuur. Een eerbiedwaardige prijs als de P.C.Hooft-prijs genereert ieder jaar nog genoeg media-aandacht voor de winnaar, maar nauwelijks werkelijke belangstelling voor het werk van de bekroonde auteur. Voor de andere, prestigieuze literaire prijzen geldt hetzelfde. Alleen de mediaprijzen voor boeken, de AKO en de Libris Literatuur Prijs, kunnen nog op aandacht bij een breed publiek rekenen, maar zelfs daar treedt de afgelopen jaren gewenning op, zodat de nominaties per jaar minder aandacht krijgen. Alleen de winnaar lijkt er nog profijt van te trekken. Regelmatig worden er door de organisaties die verantwoordelijk zijn voor kunstprijzen discussies gevoerd over hoe meer publiciteit gegenereerd kan worden voor de prijs, hoe men aan de voorspelbaarheid van bekendmaking en een al te formele ceremonie kan ontsnappen. Dat de traditionele prijzencultuur moeite heeft om aansluiting te vinden bij een dynamische mediacultuur is niet verbazingwekkend. Juist de traditie keert zich tegen de prijs, herkenning wordt als herhaling ervaren, en herhaling wekt de behoefte aan iets nieuws. 

 

In de mediacultuur speelt kennis van het verleden maar een zeer beperkte rol; er is sprake van fragmentatie van kennis en een nadruk op het hier en nu. Bovendien lijkt het traditionele proces van een jury die als smaakmaker fungeert achterhaald. In een tijd waarin de eigen voorkeuren van de burger-consument gehuldigd worden, wordt de roep om invloed van het publiek bij het toekennen van een prijs steeds groter. Daarom wordt er bij literaire prijzen vaker een ‘gewone lezer’ ingeschakeld om de stem van de niet-specialist gehoord te laten worden. 

Ook het fenomeen van de zogenaamde ‘publieksprijs’ is in opkomst, waarin men via internet zijn voorkeur kan uitspreken. De schrijver Herman Koch, die in 2009 de zogenaamde NS Publieksprijs won met zijn roman Het diner, vertelde een paar weken na de uitreiking in het kunstprogramma Opium TV dat hij voortdurend op straat werd aangesproken en gefeliciteerd, iets wat hem na het winnen van een meer traditionele prijs nooit was overkomen. Wanneer het publiek zelf een stem krijgt bij het toekennen van een prijs, lijkt de betrokkenheid bij die prijs groter. 

Het gevolg is dan wel dat populariteit vrijwel altijd de doorslag zal geven, en niet een door specialisten herkende kwaliteit. Daar schuurt het en het zal nog wel even blijven schuren. Wanneer een bepaalde discipline in de kunsten excellentie wil bekronen en daarover kenners laat beslissen, bestaat het gevaar dat de bekroning alleen zichtbaar wordt in een van die ‘kortjes’ op de kunstpagina. Wanneer er massaal gestemd kan worden van buitenaf, worden de vakgenoten buiten spel gezet en telt alleen de receptie bij het grote publiek nog. 

Die spanning tussen kenners en zelfbewuste consumenten is onvermijdelijk in een tijd waarin alle traditionele instituten onder druk staan en een steeds grotere kloof lijkt te bestaan tussen zogenaamde elitecultuur en populaire cultuur. Elitecultuur kan zich alleen nog handhaven in brede kring, wanneer die zich onderwerpt aan de wetten van de massacultuur. Dat wil niet zeggen dat ze daardoor dreigt te verdwijnen: Albert Verlinde spreekt in RTL Boulevard met bewondering en ontzag over een voor de AKO Literatuurprijs genomineerde roman van Ilja Leonard Pfeijffer. Het speelveld is alleen veranderd – en de regels van het spel eveneens. 

Traditionele kunstprijzen die verder willen reiken dan de kleine groep van vakgenoten en adepten, zullen een nieuwe houding moeten zoeken ten opzichte van de alomtegenwoordige mediacultuur. Klakkeloos aanpassen werkt meestal averechts – er zijn genoeg eerbiedwaardige kunstprijzen die ineens met nominaties gingen werken, zonder dat dat noemenswaardige aandacht voor de prijs opleverde. En je maakt een prijs niet hip door hem ineens award te noemen. Het andere uiterste, een stug volgehouden splendid isolation in een wereld vol vluchtig spektakel en hol kabaal, is misschien indrukwekkend, maar dat moet dan wel eerst gezien worden. 

Wanneer cultuurprijzen niet alleen bedoeld zijn als aanmoediging van jong talent of als bekroning van een levenswerk, dan is het zaak dat ze zichtbaar zijn in een maatschappij waarin men meestal iets anders aan zijn hoofd heeft. Daarbij is de vraag hoe een kunst- of cultuurprijs een opvallende plaats kan krijgen in de mediacultuur, zonder dat daarbij de baby met het badwater wordt weggegooid, dat wil zeggen, zonder dat inzet van de prijs, de bekroning van kwaliteit en talent, wordt verloochend in naam van de publieksvriendelijkheid. Een eerste vereiste daarbij is dat een geïnteresseerd publiek inzicht krijgt in wat de jury daar nou eigenlijk onder verstaat, kwaliteit en talent – een droog, formeel opgesteld juryrapport volstaat dan niet langer. Er zijn andere manieren van publieksparticipatie dan alleen stemmen via internet. 

Het gaat erom dat de zogenaamde ‘hoge cultuur’ waarop de kunst- en cultuurprijzen zich richten zichzelf kan handhaven in een massacultuur zonder daarbij zichzelf kwijt te raken. Dat is een lastige opdracht, maar als kunstinstelling is het beter daar het hoofd over te breken dan steeds opnieuw te kiezen voor een wanhopige vlucht naar voren – en weer een nieuwe prijs in het leven te roepen. Er zijn meer dan genoeg prijzen. Het gaat erom ervoor te zorgen dat ze er toe doen. 

Bas Heijne, inleidend essay in Dutch Heights 1, 2010. De auteur is journalist, schrijver, essayist, vertaler en televisiepresentator.

Deel deze pagina